De heilige Fredegandus

Dit beeld van Sint-Fredegandus werd destijds in processie rondgedragen elke eerste zondag van oktober, tijdens de kermis.  In de oorlogsjaren trok de processie zelfs maandelijks na de hoogmis in of rond de kerk.  Nu processies uit het straatbeeld zijn verdwenen, of in zoverre ze nog bestaan, doorgaans geen uiting meer zijn van devotie, is ook de heilige wat in de mist verdwenen.  In het geval van Fredegandus is dat zeker zo.  Enerzijds omdat hij nauwelijks bekend is en anderzijds omdat over hem ook niets met zekerheid is geweten.  Dat heb je nu eenmaal met de ‘donkere’ middeleeuwen.  Toch probeer ik hem hier voorzichtig te situeren. 

De oudste bron die Fredegandus vermeldt is een mortuariumkalender van Saint-Laurent van Luik uit de elfde eeuw.  Hij zou rond het jaar 700 de eerste abt van het klooster in Deurne zijn geweest (waarvan geen spoor is overgebleven, al is er nog geen doorgedreven archeologisch onderzoek gebeurd).  Vaak wordt hij in hagiografieën vermeld als Sint-Fredegandus van Kerkelodor (of Querculodorna, de naam die aan de abdij zou zijn gegeven en wat zou kunnen betekenen ‘eik in de plaats Deurne’).  Over de afkomst van Fredegandus bestaat geen zekerheid.  In de kroniek ‘Vander Vrijheit van Doerne’ (begin 16e E) staat vermeld: “Sint-Fredegandus was geboren in deze vrijheyt ende parochie van Thurnino (Deurne), ende was abt van dien cloestere, ende hij leefde zeere strengelijk, ende hij was zeer nerstich om dat heilige kersten geloven te vermeerderen.”  Wij zijn eerder geneigd om andere bronnen te volgen die vertellen dat hij een Ierse monnik was die samen met de heilige Foillan naar onze gewesten overkwam om deze te kerstenen.  Foillan was vooral actief in Wallonië (aldaar bekend als Feuillien) en stichtte daar o.m. de abdij van Fosses-la-Ville.  Mogelijk is Fredegandus na de dood van Foillan (655?) met de heilige Amandus noordwaarts getrokken en zo in Deurne beland.  Overigens heette Fredegandus in Ierland Frego.  In Wallonië werd dat verfranst tot eerst Frégaud en later Frédegaud.  Omdat in gotisch schrift de u en de n niet te onderscheiden zijn, werd hij uiteindelijk Fredegand genoemd. 


Alhoewel Fredegandus wordt gesitueerd eind zevende begin achtste eeuw, zijn er geen geschreven bronnen van vóór de elfde eeuw die hem vermelden.  Buiten de Luikse kalender en in enkele supplementen van de martyrologie van Usuardus, wordt hij voor het eerst vernoemd door een zekere Theobald, kanunnik van Lier (1130-1175), in diens levensbeschrijving van de heilige Gummarus: “Wanneer in deze landen de zonden der mensen vermenigvuldigd waren en de goddelijke straffen over hun buitensporigheden waren ingeroepen, vielen de Noormannen, een woest en wild volk, in de Rijnprovinciën, om er alles te vernielen.  Zij kwamen op hun schepen tot in het land van Rijen (tot 1794 een der vier districten van het hertogdom Brabant).  Met lichte vaartuigen voeren zij de stroom, Schinda (Schijn) geheten op en kwamen tot vóór de villa Turninum (Deurne), waar het klooster van de heilige Fredegandus, belijder, stond.  De talrijke zonden der inwoners dezer plaats hadden over deze de wraak Gods geroepen en God had besloten hen geheel te verdelgen.  Daarom had Hij enige tijd tevoren de overblijfselen van de heilige belijder Fredegandus naar een andere plaats doen overbrengen, opdat niets de ongelukkige plaats voor zijn rechtvaardige gramschap zou behouden.”  Bij de inval van de Noormannen in 836 werden dorp en klooster geheel verwoest (zoals ook het vissersdorp Antwerpen!) en zo gingen wellicht waardevolle aantekeningen aangaande Fredegandus verloren.  De monniken vluchtten naar Moustier-sur-Sambre (de enige andere parochie die tot op heden nog naar Fredegandus wordt genoemd) waar ook een klooster stond dat door Amandus was gesticht, iets waar mogelijk Fredegandus bij betrokken is geweest, waardoor de monniken voor die plek kozen.  Ook dat klooster werd later door de Vikingen verwoest, maar de relieken van Fredegandus, die de monniken hadden meegebracht (hij zou in 740 gestorven zijn en kort daarna heilig verklaard, mogelijk n.a.v. de kroning van Karel de Grote), zijn daar wel bewaard gebleven, eerst in een nieuw kanunnikessenklooster en later in de huidige parochiekerk. Al werden ze in de zestiende eeuw door Franse soldaten deels in brand gestoken.  In de kroniek van de abdij van Sint-Truiden (1137) lezen we dit: “Die Rodulfus was geboren in de villa die op de rivier de Samber is gelegen en Monasterium (Moustier) werd genoemd, waar de roemrijke en om zijn deugden alom geëerde Sint Fredegandus rust.”  Sommige bronnen vermelden dat zijn relieken reeds veel vroeger naar de abdij van Saint-Omer in Noord-Frankrijk werden overgebracht, maar dat is wellicht slechts om te laten geloven dat de relieken die deze abdij meende te bezitten echt waren.
(foto: vlucht monniken met relieken)

Van een verering van Sint-Fredegandus is in Deurne geen sprake vóór 1512 (de kerk was aan Onze Lieve Vrouw toegewijd).  Men wist nauwelijks nog van zijn bestaan af.  Maar dankzij de verspreiding van de Vita S.Gummari in de vijftiende eeuw en door toedoen van de toenmalige pastoor kwam daar verandering in.  In 1512 werd Deurne getroffen door de pest.  Toen kwam de parochie in het bezit van een bescheiden reliek van Sint-Fredegandus, afkomstig uit de abdij van Sint-Omaars (die achteraf als niet authentiek werd verklaard).  De aanwezigheid van de relikwie werkte de verering van de heilige in de hand, die men bescherming tegen de vreselijke epidemie afsmeekte.  Dat ze ophield werd dan ook zondermeer aan hem toegeschreven. 

In het lofdicht dat in de zestiende eeuw werd geschreven, werd dit als volgt herdacht: “Ghy zyt verbidder van pestilencien / Soo anno vijfthien hondert twelve wel scheen / Ghy deet u dienaers veel assistencien / Die aen u riepen in sulck gheween / Thantwerpen, te Deurne veel meer dan één …”. 
De hernieuwde verering van de heilige kwam ook het kerkbestuur goed uit, die dit bevorderde omdat zij daarin tevens een nieuwe bron van inkomsten vond voor de bouw van een nieuwe kerk …  De verering concentreerde zich vooral op drie dagen: de ommegangsdag (1 mei), de naamdag van de heilige (17 juli) en de dag waarop de relieken werden overgebracht (eerste zondag van oktober).  In 1597 werd de kerk definitief aan hem toegewijd.  Later – toen er van pest geen sprake meer was – werd hij aanroepen tegen pokken, kinderziekten en alles wat besmettelijk was.  Zijn feest (17 juli) verschijnt voor het eerst in een missaal van Luik in 1609, maar niet in de Proper van het vroegere bisdom Antwerpen!  Het werd sinds de negentiende eeuw gevierd in de bisdommen Mechelen en Namen.  Maar na 1962 bleef het, als herdenking, alleen nog in het huidige bisdom Antwerpen bestaan.



Vele eeuwen was men zich niet bewust van het bestaan van het gebeente van Fredegandus in Moustier-sur-Sambre.  Pas in 1902 werd door pastoor-deken Van den Eynde een nieuwe relikwie aangevraagd.  In ruil daarvoor schonk de parochie aan Moustier een glasraam.  Ter gelegenheid van de inhaling van de nieuwe relikwieën ging in Deurne op 29 juni de Sint-Fredegandusstoet uit, waarbij de historiek van deze heilige door een zevental praalwagens werd uitgebeeld.  Ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig pastoorschap van deken Lens werd in 1952 voor deze reliek een nieuw schrijn gemaakt, dat onder het Fredegandusaltaar in de zuiderkruisbeek werd geplaatst, waar het nu nog staat. 
(foto: schrijn)


Fredegandus wordt doorgaans voorgesteld als een benedictijner abt, met staf en boek (dat hij ooit Benedictijn is geweest is heel onzeker).  Aan zijn voeten knielt een biddende boer en soms is er ook een voorstelling van een brandende kerk (verwijzing naar de inval door de Noormannen, maar mogelijk ook naar de woelige zestiende eeuw).

Pol Hendrix, op basis van diverse bronnen